Lieve Joyce,
Voorzichtig blader ik al enkele uren door de vergeelde pagina’s van het poesiealbum van Cristel. De eerste pagina’s werden gevuld door haar moeder, haar vader en andere familieleden, om daarna plaats te maken voor het nog wankele handschrift van vooral vriendinnetjes.
Gerustgesteld constateer ik dat slechts een jongen mij voorging, Joyce. Haastig, zonder spaties en vol spelfouten schreef hij fantasieloos een gedichtje over uit het poesiealbum van zijn moeder. Misschien was het zo’n fase, dat je als jongen meisjes gewoon stom vindt, maar verliefd was hij zeker niet.
Het album ligt hier nu al een week of vier. Nadat Cris het had teruggevonden nam ik het mee. Het repeterende ‘vergeet mij niet’ aan het einde van elk gedichtje is veelzeggend en doet me denken aan Song for whoever van The Beautiful South. Een ogenschijnlijk zoetsappig liefdeslied dat pijnlijk de egocentrische aard van mensen blootlegt.
Op een los A4’tje probeer ik wat voor Cristel te schrijven. Een herinnering aan een warme zomeravond waarop we naar de film gingen.
Ik vond je slippers zo leuk:
nonchalant
alsof je op het strand was.
Hakken lagen voor de hand
Het is niks voor in een poesiealbum, maar de verfrommelde stukken die eromheen liggen nog minder. Ik kan er niets aan doen, maar haar geur, lach en lichaam maken me gek, Joyce. Als ik aan haar denk, stap ik in een achtbaan van hormonen, maakt mijn fatsoen plaats voor een hijgerige mannelijkheid. Een Seksuele potentie waar Herman Brusselmans en James Worthy samen nog jaloers op kunnen zijn.
Liefs
Niels